Vrije speellieden
Als muzikale acrobaten zorgden vrije speellieden in de veertiende en vijftiende eeuw voor vrolijkheid in burchten en herbergen door heel Europa. Ze maakten muziek op dorpsbrinken en stadspleinen, bij feesten, jaarmarkten en bijzondere gelegenheden. Hoewel hun vrije ongebonden leven de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten niet aanstond, traden ze wel op in kloosters en kastelen. Blijkbaar was er toch waardering voor de muzikanten, ze werden voor hun prestaties aangenomen en betaald.
Veel vrije speellieden kwamen in de tweede helft van de veertiende eeuw in vaste dienst van de steden. Stedelijke muzikanten gaven in die tijd prestige en machtsvertoon aan: een teken van grote welvaart. De magistraat wilde zich op die manier presenteren tegenover zowel de eigen bevolking als buitenstaanders. In die tijd ontstonden overal in de Nederlanden muziekkorpsen, zoals Utrecht, Maastricht, Antwerpen, Brussel en ‘s-Hertogenbosch.
Stadsrekening
De eerste betalingen aan de Stadspijpers komen in de Bossche stadsrekening van
1399-1400 voor. De uitgaven zijn, naast de wedde voor de pijpers, bestemd voor
de aanschaf van kleding, instrumenten en versierselen. Maar er werd ook geld
uitgegeven voor wijnschenkingen en kaarsen om de toren te verlichten, waarop de
Stadspijpers als wakers aanwezig waren.
Culturele leven
De Bossche Stadspijpers leverden een belangrijke bijdrage aan het culturele
leven in de vijftiende en zestiende eeuw in de Brabantse hoofdstad. De Illustre
Lieve Vrouwe Broederschap had in eerste instantie geen muzikanten in dienst,
maar alleen zangers. Om hun vieringen in de Sint Jan muzikaal te omlijsten,
huurden ze de Stadspijpers in. Die ook de processies muzikaal bijstonden. De
pijpers voorzagen de Broederschapsmaaltijden op gezette tijden van een muzikale
noot.
Buiten de stad
De plaatselijke schuttersgilden gingen regelmatig naar schietspelen. Op hun
reis en verblijf aldaar werden ze muzikaal begeleid door de Stadspijpers,
bijvoorbeeld naar Gent in 1498. Voor deze gelegenheid trok de stad extra geld
uit voor de Stadspijpers om hen er op ‘zijn paasbest’ uit te laten zien.
Ook trokken de Bossche pijpers met de rederijkerskamer Moyses Bosch op naar
meerdere landjuwelen. Eén van de meest succesvolle optredens was in 1561 in
Antwerpen, waar de Bosschenaren met vele prijzen huiswaarts keerden. Ook bij
handelsmissies liet het stadsbestuur zich graag vergezellen door de
Stadspijpers. Zo trokken ze jaarlijks mee naar Neurenberg voor de zogenaamde
peperceremonie. Als de Bosschenaren ten strijde trokken voor de hertog of
landvoogdes vergezelden de Stadspijpers deze krijgslieden meerdere malen. In
1507 maakten ze, in een van de oorlogen tegen Gelre, muziek toen het slot
Poederoijen werd geslecht.
Stad als broodheer
Alleen voor welgestelde Bosschenaren was het weggelegd om de Stadspijpers, die
dit als bijverdienste deden, in te huren voor feesten en partijen. Vaak was er
sprake van een concurrentiestrijd met vrije speellieden uit andere steden. De
Stadspijpers kregen van de magistraat meer privileges.
Alhoewel er vele optredens voor derden waren, was toch het stadsbestuur van
‘s-Hertogenbosch, als broodheer van de Stadspijpers, de belangrijkste opdrachtgever.
De pijpers musiceerden op de stadswallen en -poorten of op het bordes van het
stadhuis op zondagen en speciale feestdagen. Ze liepen ook mee in processies
die door de stad werden georganiseerd en waren aanwezig bij stedelijke
loterijen.
Hoog bezoek
Door de tijden heen vereerden
heel wat hoogwaardigheids-bekleders de Brabantse hoofdstad met een bezoek. De
Stadspijpers zullen het stadsbestuur en de geestelijkheid zeker hebben begeleid
bij de ‘blijde incomste’ van onder meer Maximiliaan van Oostenrijk, Philips de
Schone en Karel V. De Stadspijpers waren in de vijftiende en zestiende eeuw als
muzikale ambassadeurs het visitekaartje van de stad. Ze trokken ook naar andere
steden om daar in processies en ommegangen hun stad te vertegenwoordigen.
Wisselende samenstelling
De samenstelling van de Bossche Stadspijpers was wisselend: in de stadsrekening
wordt een enkele keer gesproken over vier personen en op andere momenten weer
over vijf personen. Maar het komt ook voor dat er alleen maar één tamboer en
trompetter wordt genoemd. Bij bepaalde gelegenheden werden er muzikanten van
elders ter versterking van het Stadspijperskorps ingehuurd. Waarschijnlijk zijn
na het beleg van ‘s-Hertogenbosch, in 1629, de Stadspijpers uit het straatbeeld
verdwenen.
De huidige Stadspijpers treden op met ongeveer 8 muzikanten.